De puber was afgelopen week behoorlijk van haar stuk, want haar telefoon was kwijt. Weliswaar kwam er een nieuwe telefoon aan, maar ja, die oude sim-kaart zat nog steeds in het oude exemplaar. En dus was er paniek. Heel veel paniek.
Het begon zo goed …
Het begon allemaal zo kalm die ochtend. Puber en ik moesten nog een aantal dingen uit de stad halen. En terwijl ik nog even een berichtje afmaakte voor Scriptgirl, stond puber al klaar. Best bijzonder, want het was nog maar kwart over negen in de ochtend. En geloof mij, normaal gesproken is ze in de vakantie een stukkie later. Ik vermoed dat dit komende jaren nog opgerekt gaat worden, maar dat terzijde. Ik dwaal af.
Het was mooi weer, we sprongen op de fiets en tien minuten laten parkeerden we onze fietsen. ‘Heb jij mijn telefoon in je tas?’ vroeg ze nog. Dat had ik niet. Sterker nog, ik had nooit een telefoon gekregen om in mijn tas te doen. ‘Geeft niet’ zei ze nog. ‘Dan ligt-ie op de eettafel.’
Maar toen we een uurtje later thuis waren, lag er geen telefoon op tafel. En lag er ook geen telefoon op de tafel buiten. Het ding lag niet in de keuken, niet op de wc, niet in de jaszakken, niet in de bench van de hond of de wasmand.
Het rotding was weg.
In de broekzak?
En intussen waren ik en mijn vriend mee aan het zoeken. Zo zijn we dan ook wel weer. Tot mijn vriend opmerkte dat ze ‘m misschien wel in de zak van haar broek had gedaan en ‘m onderweg was verloren. Dat leek de puber een reuze gek verhaal. ‘Ik heb een linnen broek aan met diepe zakken. Misschien heb ik die telefoon erin gedaan, maar dat had ik ECHT wel gevoeld.’
Kwijt
Hoe dan ook, voor de zekerheid fietste ze toch maar diezelfde route van die ochtend naar de stad, maar ze kwam met lege handen thuis. Niets gevonden. En thuis lag-ie ook niet. Maar aangezien dingen bij ons nog wel eens op rare wijze weer ergens kunnen opduiken, besloten mijn vriend en ik nog even te wachten met het bestellen van een nieuwe simkaart. Al treurde mijn vriend nog wel even over de telefoon. Ooit was-ie van hem en blijkbaar hadden ze fijne tijden samen beleefd. ‘Het was een leuk ding.’
Maar ja, dat leuke ding was wel kwijt. Tot verdriet van mijn dochter die vooral treurde om de simkaart, haar beltegoed en haar levensreddende inloggegevens op Instagram en TikTok. Ze besloot die middag met een vriendin zelfs nog langs te gaan bij de politie. Die medewerker verwees haar weer naar het gemeentehuis. Maar ook daar geen gevonden telefoon.
Gebeld door de bieb
Tot ik om kwart voor zes ‘s avonds werd gebeld door de bibliotheek. Ja, de bibliotheek. Daar was een zwarte telefoon afgegeven door een klant – ze wist helaas niet wie (anders had ik die persoon een heul grot bos bloemen gestuurd) – en aan het eind van de dag was de medewerker zo slim om eens te kijken of ze ook een noodoproep op de telefoon kon inschakelen. Die noodoproep was mijn telefoonnummer. Want hé, ooit had mijn vriend dat er blijkbaar ingezet op die telefoon. Hij kon het zich later niet meer herinneren, maar handig was het wel.
Lang verhaal kort: ik blij, medewerker ook (wat een heldin) en mijn dochter nog blijer. ‘Dan heb ik ‘m blijkbaar toch in mijn broekzak gestopt’ zei ze nog. Met nadruk op blijkbaar. Waarop ik alleen maar kon zuchten. Ik zal niet herhalen wat mijn vriend riep.
De telefoondief
Maar goed, de volgende ochtend haalde ik ‘m bij de bieb op. Er was een andere medewerker die op de hoogte was van de telefoon en dat iemand ‘m kwam ophalen. ‘Ik kom de telefoon ophalen’ zei ik daarom nog vrolijk. Nou, daar was de medewerkster in kwestie niet zo zeker van. Ze wilde ‘m eigenlijk niet meegeven, want hoe wist ze nou of ik wel ECHT recht had op die telefoon. Misschien was ik wel een telefoondief. Stel je voor.
Uiteindelijk gaf ze ‘m wel mee. ‘Maar ik hoop maar dat er geen andere moeder komt om die telefoon zogenaamd op te halen,’ zei ze nog met haar allerchagrijnigste gezicht. Op dat moment was ik klaar met het telefoongedoe en werd ik onaardig. ‘Die komt er niet’ siste ik. ‘Noteer mijn naam en telefoonnummer maar. Bovendien ben ik lid van deze bibliotheek, dus je kunt mij altijd bereiken.’
Toen ontdooide ze. Ze kleurde rood, stak haar duim omhoog en keek mij – ik moest nog wat boeken inleveren en halen – daarna amper meer aan. Het doosje chocolaatjes dat ik voor de medewerker had gekocht, heb ik in de tas laten zitten.
Ironie
Maar goed, de telefoon was wel weer binnen. De ironie? Op diezelfde dag kwam de nieuwe telefoon van de puber binnen. Dus de simkaart van de oude zwarte telefoon zit al het nieuwe exemplaar. De zwarte telefoon ligt nu werkeloos op tafel. Al wil mijn jongste dochter ‘m wel hebben. Vind ik prima. Al mag ze ‘m niet in haar broekzak proppen. Dat mag de puber trouwens ook niet meer. Eén telefoondrama per vakantie is meer dan genoeg.
Afbeelding: Amazon
Het zal tijd worden dat ze eens een dagje zonder de telefoon zitten. De jeugd van tegenwoordig leeft echt in de telefoon, wat veel schadelijker is dan je zou denken.